Op 31 december 2020 is de Uitvoeringsregeling bronbelasting 2021 gepubliceerd. De regeling geeft uitvoering aan art. 2.1, lid 5 Wet bronbelasting 2021 die op 1 januari jl. in werking is getreden.
Het betreft de (relevante substance) voorwaarden die van belang zijn voor de bewijslastverdeling in de misbruiktoets van de wet. Indien niet aan de substance-eisen wordt voldaan verschuift de bewijslast naar de inhoudingsplichtige of voordeelgerechtigde. Als wel aan de eisen wordt voldaan ligt de bewijslast bij de inspecteur.
Inhoudelijk komen de voorwaarden overeen met de relevante substance voorwaarden uit art. 1bis Uitvoeringsbeschikking dividendbelasting 1965), dat wil zeggen inclusief de loonkosteneis en de eigen kantooreis.
Toelichting
Doel van de belasting is te voorkomen dat Nederland wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties en om het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties, te verkleinen.
Op grond van de wet is belasting verschuldigd bij rechtstreekse betalingen aan lichamen die gevestigd zijn in laagbelastende jurisdicties of in daarmee vergelijkbare situaties. De bronbelasting is echter ook verschuldigd bij kunstmatige structuren die zijn bedoeld om Nederlandse bronbelasting te ontwijken. Het tarief is gelijk aan het hoge tarief van de vennootschapsbelasting (25 % in 2021).
De wet wet vormt onderdeel van de aanpak van belastingontwijking en heeft een sterk prohibitieve karakter. Hiermee wilt de wetgever de strijd aangaan met de jaarlijkse financiële stromen door Nederland naar laagbelastende jurisdicties van naar schatting € 22 miljard.
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2020-63397.odt